We schrijven begin juli 2020. Plaats van handeling: de heuvels van de Langhe, een streek in het noordwesten van Italië. Het eerste weekend van maart vluchtten we hier weg toen de seinen door de Italiaanse overheid op rood werden gezet. Maar nu de kaart van Europa weer grotendeels geel kleurt, durven we het weer aan om te gaan.
Ik kan een blog vullen over het manshoge onkruid dat ons verwelkomde of over de dierenwereld die onze afwezigheid had gezien als een uitnodiging om bezit te nemen van ons huis, maar eigenlijk had ik niet anders verwacht. Waar ik me moeilijker een voorstelling van kon maken was hoe het dagelijks leven er uit zou zien. Zouden we onze buren weer kunnen ontmoeten? Zouden de terrassen weer als vanouds gevuld zijn met koffiedrinkende, kletsende en ijsjes etende oude heren?
Toen we ons dorp binnenreden, stelden we met opluchting vast dat het terras van Bar Nazionale goed bezet was. Geen tafel of stoel minder en geen mondkapje te zien. We leerden al snel de mores: als je op het terras zít hoef je geen mondkapje te gebruiken, maar wil je binnen wat bestellen, afrekenen, of naar de wc, wél. In alle winkels is een mondkapje verplicht, maar je hoeft weer niet overal bij de ingang je handen te desinfecteren. Op straat mag je zonder, tenzij de Middeleeuwse stadsplanologie niet voorziet in brede allées waardoor men in smalle steegjes ook veel mondkapjes ziet.
In de supermarkt merkte ik tot mijn grote verbazing dat je nog best veel van een gezicht kunt aflezen ondanks de bedekking: gefronste wenkbrauwen als ik een onduidelijke bestelling doe bij de kaasafdeling, lachrimpels als er iets lolligs gebeurt (let maar eens op: dan doen de oren ook mee!), nieuwsgierige ogen die beschaamd wegschieten als ze betrapt worden, vermoeid ten hemel gerichte ogen als il marito weer eens met de verkeerde mortadella aankomt (‘We hebben toch altijd die mét pistachenootjes, lulhannes!’) en bij die laatste hoef ik haar mond niet te zien om te weten dat het een dun, ontevreden, naar beneden gericht streepje is.
In een mum van tijd lijkt het mondkapje een plek veroverd te hebben in het dagelijks leven. En de Italianen zouden geen Italianen zijn, als dat niet gepaard zou gaan met gevoel voor stijl. Tijdens een bezoek aan een lokale markt heb ik het idee dat ik op een Bal Masqué terecht ben gekomen. Mondmaskers met gekke teksten, in de kleuren van de favoriete voetbalclub, snoezige met nopjes, stoere, fraai vormgegeven zwarte exemplaren die wel om het gezicht gegoten lijken, mondkapjes voor kinderen met regenbogen, hartjes en bijtjes, gedistingeerde kapjes voor bij een dito jurkje, het lijkt alsof iedereen al jaren een ruime sortering in de kast heeft liggen. En blijkbaar zijn er in de korte tijd dat er kapjes te zien zijn in het straatbeeld, al ongeschreven regels over de dracht: als je een kopje koffie drinkt, doe je hem niet af, maar hang je hem onder je kin. Dat deed je voorheen met je zonnebril namelijk ook als je hem niet gebruikte. Een enkeling laat hem bungelen aan één oor. In de auto wordt het kapje nonchalant om de arm of de pols gedragen. Voor wat betreft de mate van bedekking, is men nog zoekende. Een aantal burgerlijke ongehoorzamen zoekt nu al de limieten op zoals Iraanse vrouwen met hun hoofddoek: wat mag nog onbedekt zonder dat je een uitbrander krijgt? Net onder je neus? Rustend op je onderlip?
Eigenlijk is het mij na een paar weken wel duidelijk geworden: la mascherina is een blijvertje. Men is er nu al dol op en kan zich er prachtig mee onderscheiden. Wel fijn ook, want een kapje waar je wat mee hebt, laat je niet ergens slingeren. Zwerfkapjes (zo noemt mijn geliefde de verweesde mondkapjes die je tegenwoordig ineens als nieuw zwerfvuil ziet) op straat? Amper gezien. Ja, een paar van die suffe blauwe, medisch goedgekeurde gevalletjes. Maar wie wil die nou op?
2 Comments