De kok en de ‘drie keer’-regel

Het was in de zomer van 1980. Ik had net mijn eindexamen VWO gedaan en werkte in het plaatselijke verzorgingshuis om mijn vakantie bij elkaar te verdienen. Het jaar daarvoor had ik dat voor het eerst gedaan en was als schoonmaakhulp ingezet. Aan het eind van die eerste zomer werd ik bij het hoofd van de huishouding geroepen. Er hadden haar wat klachten bereikt. Zo had ik de banken niet geschuierd (dat moest blijkbaar met een schuierborstel die ik niet als zodanig had herkend omdat ik van zijn bestaan niet wist), was het opgevallen dat ik het onzin vond om wekelijks de plintjes te stoffen en had ik mijn tijd verkletst. Het samenstel aan klachten kon ik herleiden tot een pinnige bewoonster met wie ik inderdaad nogal eens in de clinch had gelegen over mijn verrichtingen. 
‘Volgend jaar moet je maar naar de linnenkamer en de keuken’, zei het hoofd streng.
‘Ja, dat is misschien wel beter’, antwoordde ik schuldbewust, maar heimelijk opgetogen.

Het jaar daarop werd ik ingewerkt in de linnenkamer. Ik sorteerde de vuile was met een tang en ingehouden adem, mocht met de strijkmachine enorme hoeveelheden pyjama’s, slopen en lakens strijken, maakte stapeltjes schone was per bewoner en bracht die rond.  En hoewel de linnenkamer in de zomer een vochtige, hete plek was, voelde hij aan als mijn domein waar ik het met mijn transistorradio uitstekend naar mijn zin had.

Maar nog leuker, was het werk in de keuken. De kok en zijn keukenhulp konden hun werk met hun ogen dicht doen en hadden eigenlijk geen hulp nodig. Ik was de welkome afleiding in de dagelijkse sleur en een gewillig slachtoffer voor plagerijtjes. Toen ik op een middag melkflessen stond te spoelen, zei de kok: ‘Dat water kan je er veel sneller uit laten lopen als je met een zwiepje een draaikolk maakt in de fles.’
‘En jij denkt dat ik dat geloof?’, antwoordde ik.
‘Dan proberen we het toch?’, zei hij. ‘Maar dan wel drie keer, want anders ga jij natuurlijk weer zeggen dat het toeval is.’
‘O?’, zei ik verontwaardigd.
‘Ja, ik ken je ondertussen een beetje en die ‘drie keer’-regel heb ik geleerd van mijn leraar Fijn Banket. Wij moesten op de opleiding drie keer een perfect product laten zien, voordat het werd afgetekend. “Van één keer kun je zeggen dat het toeval is, twee keer is opvallend, maar pas bij drie keer is het een patroon”, zo was zijn stelregel.’

We vulden beiden drie flessen water en op het fluitsignaal van de keukenhulp schonken we onze eerste fles leeg. De kok won. Inderdaad, mazzel voor hem, dacht ik. De tweede fles werd leeggeschonken. Wéér de kok. Huh? Ik keek nog eens goed of er niet met zijn flessen was gerommeld. Nadat hij ook voor de derde keer een ruime overwinning had behaald, moest ik toegeven dat hij gelijk had: er bestond daadwerkelijk een draaikolktechniek om flessen sneller leeg te krijgen. Hij was zo groots het me te leren.

Het zwiepje bleek een handigheidje dat ik snel onder de knie kreeg, maar de bijvangst van de ‘drie keer’-regel bleek van veel grotere waarde. Die gaat namelijk niet alleen op bij het maken van het perfecte koekje, maar is vooral goed te gebruiken om gedragspatronen bij mensen te ontdekken. Die zomer had de kok ongetwijfeld al meer dan drie keer gezien dat ik als kersvers geslaagde VWO-er nogal overtuigd was van mijn eigen gelijk en stemde hij (heel didactisch) zijn tactiek daarop af. Of ik naast deze, nog twee andere lessen nodig heb gehad om ook wat nederigheid aan mijn repertoire toe te voegen, kan of wil ik me helaas niet herinneren.

Geschreven door