Het komt gelukkig niet zo heel erg vaak voor dat ik me ongemakkelijk voel bij iemand. Maar laatst overkwam het me weer op een verjaardag bij vrienden van ons. Ik loop de huiskamer in en de enige stoel die nog vrij is, is naast Sietske. Ik heb al vaker op een feestje met haar gesproken en ik kan het niet zo goed met haar. Ze is extreem stil en lijkt ook altijd wat misplaatst in een kamer vol kakelende mensen. Maar ik wil niet onbeleefd zijn en dus besluit ik om naast haar te gaan zitten. Mijn hoofd maakt overuren: wat heb ik onlangs meegemaakt dat zij mogelijk leuk vindt om te horen? Ze zingt zelf in een koor, dus speur ik mijn geheugen af naar hits met zoektermen als ‘koren’, ‘klassieke muziek’, ‘recensies over cd’s’ etc. Voor ik het goed en wel in de gaten heb, verval ik in het patroon dat ik herken als ik haar spreek: ik giet een stroom van woorden over haar uit, waar zij nog stiller van wordt, waardoor ik nog wilder ga bewegen en de malste onderwerpen uit mijn mond hoor komen. En ook al lijkt het bijna niet mogelijk, mijn geest heeft daarnaast óók nog tijd om boven deze ongemakkelijke situatie te hangen en er een oordeel over te vellen. Tja, als je doet wat je altijd al deed, zal je krijgen wat je altijd kreeg, wordt mij vilein toegefluisterd door het monstertje in mijn hoofd.
Ineens moet ik denken aan mijn vorige blog waarin ik een uitspraak van Lao Tse aanhaalde waarin hij ons in zijn oneindige en soms onbegrijpelijke taoïstische wijsheid oproept om meer als water te zijn. Maar hóe dan? vraag ik mezelf af. Dan zie ik ineens een kunstwerk voor me in de botanische tuin van Singapore. Het is een enorme granieten, gladde bal die rust in een precies passende kom van basalt. Normaal zou er geen beweging in te krijgen zijn en áls je de bal al aan het draaien kreeg, zou dat schurend verlopen en mogelijk beschadigingen opleveren. En toch is de kunstenaar er in geslaagd om er een draaiende bal van te maken: onderin het kunstwerk wordt er water in de basalten kom gespoten. Het geeft een filmpje vocht tussen de bal en de kom, waardoor de bal ineens soepel in de kom kan bewegen. Water dus. Als ik het beeld tot me door laat dringen, realiseer ik me dat ik inderdaad geen ruimte heb gelaten voor water en dat het daardoor waarschijnlijk zo krast. Ik haal diep adem, leg mijn handen rustig in mijn schoot en vraag: ‘Hoe is het eigenlijk met jou Sietske?’ ‘Goed’, zegt ze en laat een stilte vallen. Mijn geest maakt al weer overuren en is op zoek naar onderwerpen om de stilte op te vullen, maar ik besluit om alle ingevingen te negeren. Misschien komt er ruimte voor water als ik gewoon even stil ben met haar. ‘Ja’, vervolgt ze dan ineens, ‘we gaan binnenkort verhuizen.’ Voordat ik het weet vertelt ze over haar nieuwe woning die nog helemaal opgeknapt moet worden, de kleurenschema’s die ze in haar hoofd heeft voor de muren en het keukendilemma of je kiest voor de toekomst of voor vertrouwd, met andere woorden voor halogeen of gas. Een half uur later word ik op mijn schouder getikt door een vriendin die me wat wil vragen. Ik merk dat we al een hele tijd een fijn gesprek hebben met elkaar en dat ik zelf helemaal tot rust ben gekomen. Als dit is wat Lao Tse bedoelt, begin ik er geloof ik iets meer van te snappen.